Zij zijn toen naar de kerk gegaan
En moesten voor de preekstoel staan
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Een snoek die hield een reuzepreek
En maakte het paar geheel van streek
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Een dikke paling in gelei
Die wrong zich op de eerste rij
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Toen zei een dikke waterbaars
Die preek die lap ik aan mijn laars
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Na de bruiloft zou er een feestmaal zijn
En aan tafel dronk men fijne wijn
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Het diner bestond uit gemberbier
En daarna at men lekker wier
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
De biefstuk die was reuzefijn
Van een pas verdronken zeekapitein
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Een garnaal die wou eens lollig zijn
En trok aan de bel in de maneschijn
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
De gasten waren zeer verschrikt
De snoek heeft zich in ‘t vlees verslikt
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Toen werd de haai verschrikkelijk kwaad
En stormde naar buiten in een nachtgewaad
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
De bruiloft werd een reuzestrop
Want de haai at al zijn gasten op
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Alleen de garnaal die bleef gespaard
Die was de moeite toch niet waard
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Een haai die wou eens bruiloft vieren
En nodigde alle waterdieren
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala
Hij koos daarvoor zijn achternichtje uit
En maakte die tot zijn liefste bruid
Fiederalala, fiederalala,
fiederalalalala